Adriaan Goekooplaan 10

Catshuis

toon op de kaart
  • Status
    Rijksmonument
  • Architect
    Post, P.
  • Monument nr.
    17411
  • Wijk
    Zorgvliet
  • Bouwjaar
    1652
Registerblad 
HOOFDGEBOUW
 
Het hoofdgebouw  nr: 17411 is beschermd op 11-01-1967
 
Het zgn. Catshuis in Zorgvliet van 1617, bestaande uit een lage middenpartij en twee hoekpaviljoens met verdieping. 
 
Waardering:
Het Catshuis is in cultuurhistorisch opzicht van algemeen belang;
- wegens de ouderdom
- als middelpunt van de historische parkaanleg.
_____________________________________________________________________________
 
HISTORISCHE BUITENPLAATS
 
Complex nr: 530027 (de buitenplaats) is beschermd op 31-3-2010
 
HISTORISCHE BUITENPLAATS ZORGVLIET
Omschrijving complex: De geschiedenis van de historische buitenplaats Zorgvliet is via geschreven bronnen te traceren tot in 1397, waarin sprake is van een stuk grond met boerderij, dat in bezit was van ene Doedetgen, zoon van Pieter Ghenen. De eigendomsgeschiedenis van het goed is hierna, met uitzondering van enkele gaten, geheel getraceerd. Als aanleg van een buitenplaats begint de geschiedenis in 1643, wanneer Johan van den Brouck de boerderij (3 hectaren land en 27 hectaren klingen en geesten) verkoopt aan raadspensionaris Jacon Cats (1577-1660). Het is de vraag of de oude boerderij wel op de plaats lag waar Cats zijn buitenhuis liet bouwen. Vergelijking van de kaart van Van Berckenrode van Delftland uit 1611 en een kaart uit 1652 van Delftland leert dat in laatstgenoemde tijd in de buurt van het huidige Catshuis een huis stond en in 1611 niet. Dit huis was volgens de kaart uit 1652 gesitueerd in de hoek van de beek, die daarmee de noord- en oostzijde van de rechthoekig omgrachte plaats van deze boerderij vormde. De kaart uit 1652 geeft een beeld van het vermoedelijk in staat van ontginning zijnde terreinoppervlak. De huidige walstructuur aan de noordzijde van het park markeert ten dele de oorspronkelijke scheiding tussen aanleg, de ten noorden ervan gelegen weg en het duinlandschap. Hoewel de kaart uit 1652 geen indicatie geeft van de aanwezigheid van wallen is het wel duidelijk dat een deel van het omgrenzingplan, zoals dat nu nog in het terrein te herkennen is, toen aanwezig was. De structuur van het terrein wordt duidelijker op een percelenkaart uit 1675-1680. Deze na de dood van Jacob Cats vervaardigde kaart geeft een helder beeld van het door wallen met laanbomen omgrensde terrein. De huidige aan de westzijde gesitueerde wal met gracht dateert vermoedelijk nog uit Cats' tijd. Deze toenmalige westgrens vormt ook nu de grens van de historische aanleg, zij het dat gezien de uitbreidingen van de aanleg sindsdien, deze westgrens een stuk in zuidelijke richting doorloopt. Vergelijking van de kaarten uit 1652 en 1675-1680 roept vragen op over het verloop van de beek in die tijd. Is de beek ter hoogte van het huis in 1652 tot een recht noord-zuid lopend kanaal vergraven, op de kaart uit 1675-1680 verloopt de beek vanaf de wal, dus een stukje ten westen van het huis, in een schuine lijn naar de zuidgrens van het park. Wellicht refereert de aanduiding van de omgrachte plaats, het huis en het verloop van de beek op de kaart uit 1652 naar de ten westen van het Catshuis gelegen boerderij en was de situatie van het nieuwe Catshuis op de kaart uit 1652 nog niet ingetekend. In zijn "Hof-gedachten" (1655) en "Ouderdom en Buytenleven" (1656) staat Cats meerdere malen stil bij de ontginning en invulling van zijn park Sorghvliet. Voor de ontginning werd de zanderige grond omgeploegd, zonodig afgegraven, van veen ontdaan, bemest (bagger uit de sloot) en door wallen omgeven. Laatstgenoemde wallen uit de tijd van Cats, die de plantages tegen wind en zand moesten beschermen, zijn in het veld voor een groot deel bewaard gebleven. Als Curator van de botanische tuin van de Leidse Universiteit was Cats vermoedelijk in staat zeldzame zaden en stekken te bemachtigen. Soorten als paardenkastanje, Corsicaanse Den en stinsenflora als narcissen, sneeuwklokjes, sterhyacinten en gevlekte aronskelken, die thans nog in het park te vinden zijn en die in Cats' tijd zeldzaam waren, waren ook toen al in het park te vinden. Het huidige Catshuis verrees in 1652, naar ontwerp van Lodewijk Huygens (zoon van Constantijn Huygens), gemaakt tijdens een bezoek aan Engeland in 1651, waar ook Cats deel van de delegatie uitmaakte. Cats heeft dit ontwerp vanuit Engeland naar zijn schoonzoon Diederick Pauw gestuurd, die zorg droeg voor de uitvoering van het ontwerp. In 1665, vijf jaar na de dood van Cats, werd de huidige Scheveningseweg bestraat. Cats' dochter Elisabeth, die de buitenplaats had geërfd, verkocht in hetzelfde jaar de aan de overzijde van de weg gelegen gronden aan de Grafelijkheidsrekenkamer. In 1674 verkochten haar kinderen de buitenplaats aan Hans Willem Bentinck, kamerjonker en vertrouweling van Prins Willem III van Oranje (1650-1702) en ten tijde van de Koning-stadhouder oppertoezichter van de tuinen in Holland en Engeland van de koning-stadhouder. Met uitzondering van de verandering van de loop van de beek en van een uitbreiding van het park aan de zuidzijde, bleef de structuur van het door Cats aangelegde terrein grotendeels ongemoeid. Ter hoogte van de westwal werd de beek aan de noordzijde langs het huis gevoerd en vertakte pal aan de oostzijde van het huis in zuidelijke richting in een rechte lijn. Ter hoogte van de door Bentinck aangelegde rechthoekige tuin met parterres de broderies aan de zuidzijde van het huis werd de beek tot een waterparterre verbreed. De heuvelpartij ten zuiden van voornoemde rechthoekige tuin, waarop door Bentinck een triomfboog werd opgericht, is in verlandschappelijkte vorm in het veld herkenbaar gebleven. Deze heuvel maakte oorspronkelijk deel uit van de aanleg uit de tijd van Cats en werd toen de Parnassusberg genoemd. Aan de zuidzijde werd het terrein met een rechthoekig perceel uitgebreid met rechthoekige vakken voor de aanplant van fruitbomen. Centraal in het park werd binnen een ruime in een vierkant verlopende wal een doolhof met in het midden een berg aangelegd, naar ontwerp van de Franse Prins van Condé. De vierkante omwalling is geheel bewaard gebleven en de berg in het veld nog herkenbaar. De eveneens bewaard gebleven in rode baksteen gemetselde overwelfde doorgang in de noordoost-hoek van de wal komt voor op een gravure uit ca. 1700 en is vermoedelijk in opdracht van Bentinck gebouwd. Rond 1700 werd de strook duingrond tussen de aanleg en de Scheveningseweg bij de aanleg getrokken. Sindsdien vormt de Scheveningseweg de grens van de aanleg aan deze zijde. Na de dood van Bentinck in 1709 vererfde de buitenplaats op zijn tweede zoon Willem Bentinck (1704-1774). Bij zijn meerderjarigheid in 1729 kreeg hij de beschikking over de buitenplaats. Kort hierna werd de ingang van de buitenplaats in noordelijke richting verlegd naar de huidige entree aan de Scheveningseweg. De oprijlaan van deze entree naar het huis werd in 1762 bestraat. Uit bronnen is bekend dat Willem Bentinck de aanleg van het park heeft verbeterd en gemoderniseerd. Waar deze verbeteringen en moderniseringen naast de verplaatsing van de entree uit hebben bestaan is onbekend. Uit het verslag van de Duitser Johann Jacob Bolkmann uit circa 1780 blijkt dat het huis niet meer door parterres, maar door een weide omgeven was, hetgeen het vermoeden rechtvaardigt dat er in deze tijd (circa zes jaar na de dood van Willem Bentinck) al sprake is van een parkaanleg in landschapsstijl. Dit vermoeden wordt versterkt door wat Bolkmann verder over het park opmerkt: "...In dit gebied is men erin geslaagd om de natuur op de Engelse manier na te bootsen en een landschap te creëren, zonder daarbij angstvallig de kunst te hulp te roepen. Vroeger was de hele tuin op de Franse wijze met parterres, hagen, grasvelden, en zo verder, aangelegd en waren er slechts enkele mooie lanen. De huidige eigenaar liet echter het bovenste deel op Engelse wijze herinrichten. Daarom treft men tegenwoordig verschillende door kreupelhout kronkelende wandelpaden, waterlopen, holtes, kleine dalen, kleine hoogtes en heuvels aan, die in verschillende richtingen met bos zijn bedekt". Aangezien Willem Bentinck's erfgenaam ten tijde van het bezoek van Bolkmann in circa 1780 nog minderjarig was kan worden aangenomen dat deze veranderingen in landschapsstijl in de tijd van Willem Bentinck, dus vòòr 1774, hebben plaatsgevonden. Na 1774 kwam Zorgliet in bezit van Willems zoon Willem Gustaaf Frederik Bentinck (1762-1835), die slechts tussen 1787 (het jaar waarop hij meerderjarig werd) en 1795 (het jaar waarop hij als Orangist gevangen werd genomen) de gelegenheid had om van de buitenplaats gebruik te maken. Van veranderingen binnen de aanleg op Zorgvliet is gedurende zijn bewind niets bekend. Door financiële problemen zag Bentinck zich genoodzaakt zijn huis aan het Haagse Voorhout in 1818 en de buitenplaats Zorgvliet in 1819 te laten veilen. Eigenaresse van Zorgvliet werd één van zijn schuldeisers, Maria Sophia Wächter-Hagen, waarvan bekend is dat zij veel hout in het park liet kappen. Zij en haar erfgenamen behielden Zorgvliet tot in 1837 in eigendom. Zorgvliet werd in deze periode, maar ook in de tijd dat de buitenplaats in bezit was van Willem Gustaaf Bentinck, voortdurend verhuurd. Tussen 1806 en 1810 was de buitenplaats verhuurd aan de toenmalige Minister van Justitie J.F.R. van Hooff, in 1819 aan Johannes van den Bosch, de latere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, en vanaf 1830 aan Mr. Evert Christiaan VerHuell, raadsheer bij het hooggerechtshof. Uit het Kadastraal Minuutplan van 1820 blijkt dat het huidige verloop van de beek in curven met kleine verbredingen tot vijvers in landschapsstijl in dit jaar al bestond. In 1837 werd de buitenplaats verkocht aan kroonprins Willem (1792-1849). Na diens aankoop onderging het park een grondige opknapbeurt. Nieuwe lanen werden aangelegd, er vond aanplant van bomen en heesters plaats en de parkaanleg werd aanzienlijk aan de noord-, zuid- en westzijde uitgebreid buiten de grenzen van het huidige complex.

Verondersteld kan worden dat de huidige invulling en accidentatie van de deels omwalde vakken van het tot het complex behorende park met slingerlanen (eik) en paden en het verloop van de slingerende beek in oorsprong teruggaan tot de tijd van Willem Bentinck en dat de parkaanleg in de tijd dat de buitenplaats in het bezit was van Koning Willem II werd gerenoveerd. Een deel van de beek bleef in de buurt van het Catshuis nog zijn rechte verloop houden en kreeg pas in 1849 een onregelmatig verloop (Kadastrale hulpkaart 1849). Deze tot op heden bewaarde aanleg is zichtbaar op de kaart van Zorgvliet en omgeving uit 1872. Na de dood van Koning Willem II vererfde de buitenplaats op zijn weduwe Anna Pauwlona (1795-1865), die ging wonen op de aan de zuidzijde van Zorgvliet grenzende buitenplaats Buitenrust en die na haar dood de buitenplaats Zorgvliet naliet aan haar dochter Sophie (1824-1897), gehuwd met groothertog Karl Alexander von Weimar. In deze periode werden veel landerijen rondom de buitenplaats, die tot het landgoed behoorden, verkocht ten behoeve van stadsuitbreidingen van Den Haag. Het buitenplaatsenpark werd in deze periode zorgvuldig onderhouden onder leiding van de intendant Daniel Maximiliaan d'Hangest baron d'Yvoy van Mijdrecht, die in 1892 werd opgevolgd door intendant Arnoud Willem Vinkhuyzen. Na de dood van groothertogin Sophie in 1897 zette Arnoud Willem Vinkhuyzen het beheer in opdracht van haar erfgenamen voort, tot in 1902, toen de buitenplaats werd verkocht aan de door bouwondernemer Adriaan Goekoop (1859-1914) opgerichte maatschappij Het Park Zorgvliet. Goekoop, die door middel van andere grondmaatschappijen het uitgestrekte bezit buiten de buitenplaats liet ontwikkelen voor diverse stadsuitbreidingen van Den Haag, ging met zijn gezin op de buitenplaats wonen en kocht de plaats in 1906 van bovengenoemde maatschappij. Door de stadsuitbreidingen werd de omgrenzing van de buitenplaats tot het huidige niveau teruggebracht: de huidige rode bakstenen muur rondom een groot deel van het park, die de begrenzing van het complex aan de zuid- en westzijde markeert, werd als gevolg van deze ontwikkelingen in 1920 opgetrokken. Aan de noord- en oostzijde strekt de grens van het beschermde complex zich uit tot even voorbij de muur tot het trottoir. In 1929 schonken de erfgenamen van Goekoop de buitenplaats aan de Staat der Nederlanden, onder voorwaarde dat de Staat op het terrein een representatief gebouw zou oprichten. Vanaf 1930 werd het park openbaar toegankelijk. In 1940 kwam de buitenplaats weer in handen van de familie Goekoop, omdat de staat niet binnen de termijn van 10 jaren aan de gestelde voorwaarde van realisering van een representatief gebouw had voldaan. Kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de buitenplaats in beslag genomen door de bezetter. Ten tijde van de oorlog werd een deel van het park aan de NW-zijde inclusief de bewalling aan deze zijde opgeofferd voor de aanleg van een tankgracht en vond er aan deze zijde een kaalslag plaats. In het park werd een V2-installatie opgesteld. In 1948 verkocht Adriaan Goekoop, die de buitenplaats in dat jaar van zijn ouders had geërfd, onder druk van mogelijke onteigening van het bezit door de gemeente Den Haag, een groot deel van het park - het gedeelte dat het huidige complex beslaat- aan de Verenigde Staten voor de bouw van een ambassade. Het Catshuis met omringende parkgedeelte bleef in zijn bezit. De Verenigde Staten verkochten het park in 1955 wederom aan de Staat der Nederlanden, die in 1957 het park voor publiek weer openstelde. Tussen 1955 en 1957 werd het park opgeknapt. In 1961 verkocht Goekoop het Catshuis en aangrenzende parkgedeelte aan de Staat der Nederlanden, die in 1962 dit bezit tot ambtswoning van de Minister President bestemde. Hoewel diverse veranderingen van het parkgedeelte rondom het Catshuis sinds 1962 hebben plaats gevonden, maakt dit gedeelte van Zorgvliet toch deel uit van het beschermde complex.

Het COMPLEX van de historische buitenplaats Zorgvliet bestaat uit de volgende samenstellende onderdelen: HOOFDGEBOUW (1 monumentnummer:17411)) HISTORISCHE TUIN- EN PARKAANLEG ZORGVLIET(2), SCHEIDINGSMUREN (3), OVERWELFDE DOORGANG IN HET PARK (4).

Waardering Het COMPLEX HISTORISCHE BUITENPLAATS ZORGVLIET is in cultuurhistorisch opzicht van algemeen belang:
- wegens de aanwezigheid van het in oorsprong vroeg 17de-eeuwse Catshuis;
- als belangwekkend en in structuur deels bewaard gebleven voorbeeld van Nederlandse formele tuinkunst uit de laatste helft van de 17de eeuw en het eerste decennium van de 18de eeuw;
- vanwege de invloed van het formele park op de ontwikkeling van de Nederlandse en Europese tuinkunst;
- als zeer vroeg voorbeeld van een Nederlands park in landschapsstijl.
 

Na restauratie. Achtergevel